Het laagveenlandschap aan de westkant van de provincie Overijssel heeft in oorsprong dezelfde natuurlijke ontwikkeling gehad als het huidige hoogveenlandschap aan de oostkant. Daarbij vormden vanaf 6.000 jaar geleden tot omstreeks het jaar 1000 n.Chr. zich grote hoogveenkoepels, die als een dikke spons van veenmossen grote delen van het Overijsselse landschap bedekten. Toch wordt tegenwoordig gesproken over het laagveenlandschap van Overijssel (zoals bij Giethoorn, Staphorst en Rouveen). Dat komt doordat in de loop van de middeleeuwen het hoogveen door menselijke invloed verdween en het veen weer tot beneden NAP daalde. Het veen verloor daarmee de afhankelijkheid van regenwater (hoogveen) en kwam weer onder invloed van grondwater te staan (laagveen). De term ‘laagveenlandschap’ slaat dus op de namiddeleeuwse toestand van de regio en niet op het oorspronkelijke veenlandschap.
Prehistorische bewoning
In het zich uitbreidende hoogveen werd in de prehistorie niet gewoond. Het was te nat om zich permanent te kunnen vestigen. Echter, vanaf de hogere gronden werden de randen van het veen werden wel gebruikt om te jagen, om als grondstof te gebruiken of om te offeren. Aan het einde van de 19de eeuw werd bijvoorbeeld in de buurt van de Ommerschans een bijzondere vondst gedaan. Op een verhoging van berkenstammetjes in het veen werden een groot bronzen zwaard en verschillende andere voorwerpen uit de bronstijd (omstreeks 1100 v.Chr.) aangetroffen.
Ontginning vanaf de Middeleeuwen
De uitgestrekte hoogveenmoerassen zijn lang ongerept gebleven. Pas na een bevolkingstoename in de loop van de vroege middeleeuwen begon men de ontginning van het veengebied op een collectieve, maar vooral effectieve manier aan te pakken. De landsheer, de bisschop van Utrecht, stimuleerde vanaf de 12de eeuw de ontginning van de veengebieden. Dit gebeurde met name aan de westkant van het huidige Overijssel, bijvoorbeeld bij Giethoorn, Staphorst en Rouveen, en soms ook aan de oostkant bij Vriezenveen. Een veenstroompje of een gegraven waterloop vormde de ontginningsbasis. Men bouwde boerderijen op de hogere delen langs de stromen en groef daarvandaan sloten het veen in. Bij Staphorst en Rouveen verdeelde men daarbij het land in acht brede stroken of ‘slagen’, die verder weer werden onderverdeeld in percelen met een breedte van ongeveer 125 meter. Het ontwaterde hoogveen werd als akker in gebruik genomen. Door de ontwatering klonk het hoogveen in en kwam het weer onder invloed van het grondwater te staan. Het hoogveen ‘degradeerde’ daarmee tot natte percelen van laagveen. Daarop trok men verder het veen in en verplaatsten de boerderijen. Dit proces herhaalde zich nog tweemaal, tot de dorpen uiteindelijk in 1641 op hun huidige plaats terechtkwamen en een ruim 10 kilometer lang bebouwingslint van boerderijen vormden. Ook andere boerderijlinten in Overijssel werden in deze periode verplaatst. Wanneperveen bijvoorbeeld, is tevens twee keer verplaatst.
Ontwikkeling vanaf de Nieuwe Tijd
Reeds in de 14de eeuw werden delen van het laagveengebied verveend. Aanvankelijk gebeurde dit ‘in den droge’, boven de grondwaterspiegel, maar vanaf de 16de eeuw ook ‘in den natte’, met de baggerbeugel. Het veen werd hiermee uit het water (petgat) getrokken en op smalle stroken grond (legakkers) te drogen gelegd. Op sommige plekken braken de smalle legakkers af, waardoor veenplassen ontstonden. In Noordwest-Overijssel worden deze plassen 'wieden' genoemd.
In de 19de eeuw zijn pogingen ondernomen om delen van het gebied te bepolderen. Dat lukte bijvoorbeeld bij Polder Halfweg, Polder Wetering-Oost en West, Polder Gendringen en Polder Giethoorn. Grote stukken bleven echter nat en werden gebruikt voor de rietteelt. In de 20ste eeuw hebben tal van ruilverkavelingen gezorgd voor betere omstandigheden voor de boeren. Soms is zorgvuldig met de oude structuren in het landschap omgegaan, zoals bij de vroeg uitgevoerde ruilverkaveling in Staphorst en Rouveen. Hierbij zijn de percelen verbreed, maar de oorspronkelijke kavelrichting en de knikken in de percelering zijn gespaard. Meest ingrijpend was de ruilverkaveling rond Vriezenveen. Hier is de langgerekte strokenverkaveling vrijwel geheel verdwenen.