Een bosje van mei-of sleedoorn kleurt in het voorjaar prachtig wit en vraagt nauwelijks ruimte en onderhoud. Toch zijn kleine zangvogels maar wat blij met die extra veiligheid. Wie profiteren: Door hun dichte structuur zijn vogelbosjes een veilige haven voor kleine zangvogeltjes. Rovers zoals de sperwer kunnen hier lastig een aanval voorbereiden. Profiterende vogeltjes zijn bijvoorbeeld groenlingen, grasmussen, of misschien zelfs een braamsluiper. Naast vogels profiteren ook kleine zoogdieren zoals wezel en hermelijn. Zelfs sperwers zijn uiteindelijk beter af met vogelbosjes, want zonder vogelbosje was er überhaupt veel minder om op te jagen. Een erfbosje kan overal in het halfopen landschap worden geplant. Afhankelijk van de bodem is de ene soort geschikter dan de andere. De meest gebruikte soorten zijn meidoorn, sleedoorn en diverse inheemse rozensoorten.
Landschap: Essenlandschap, Kampenlandschap, Maten en flierenlandschap (Beekdallandschap), Jong ontginningslandschap, Klei-ontginningslandschap, Kraggenlandschap, Oeverwalontginningslandschap, laagveenontginningslandschap, Hoogveenontginningslandschap, Veenkoloniaal landschap.
Hoofdsoorten: winterlinde, Wilde lijsterbes, boswilg, meidoorn, vuilboom, sleedoorn, gewone vogelkers, hondsroos, egelantier.
Secundaire soorten: max. 5% van de aanplant: Zoete kers, wilde appel, peer en mispel, wilde kardinaalsmuts, Gelderse roos.
Plantwijze: minimaal 100 stuks per 100 m2. Aanplant kan in blokverband, driehoek verband of wildverband. Minimaal aantal boomvormers aan de noordzijde en struikvormers aan de zijkanten. De aanplant bestaat uit bosplantsoen.
Plantafstand: 1 meter tussen de planten.
Volgroeide breedte: de breedte van het hakhoutbosje is afhankelijk van de totale oppervlakte. Een erfbosje moet minimaal 100 m2 groot zijn.
Volgroeide hoogte: een erfbosje bestaat voornamelijk uit struikenvormers. De gemiddelde hoogte van struiken is 5 meter. Eventueel aangeplante bomen worden hoger.
Beheer: in de jeugdfase bestaat het onderhoud uit het vrij houden van de aanplant van ruigtekruiden zoals braam en brandnetel die de jonge bomen en struiken overgroeien. Na circa 5-6 jaar zal de aanplant gesloten raken. Daar waar nodig kan dan gesnoeid en gedund worden. Na circa 10 jaar is onderhoud noodzakelijk waarbij concurrentie krachtige struiken worden afgezet. Werk daarbij gefaseerd om variatie in begroeiing te krijgen.