Tijdens de laatste ijstijd zo'n 20.000 jaar geleden, bestond het Nederlandse landschap uit koude steppe, toendra en zelfs poolwoestijn. Er was weinig begroeiing en er leefden grote zoogdieren zoals mammoeten. Doordat ons landschap kaal en vlak was met weinig beschutting, werden zanddeeltjes van stuwwallen en rivierbeddingen als een deken over grote delen van Nederland geblazen. Ook werden langgerekte dekzandruggen en -duinen gevormd.
Vroege bewoning
Dekzandlandschap kent vaak veel hoogteverschillen en leende zich daarom al vroeg voor bewoning; de bewoners er bleven hoog en droog en de natte dalvormige laagten werden gebruikt als weide voor het grootvee en hooiland. In de loop van de middeleeuwen werden marken opgericht om de woeste gronden op de hogere dekzandkoppen te beschermen tegen ongewenste ontginningen. Vanaf de 19e eeuw zijn veel gemeenschappelijke markegronden omgezet in bouwland, grasland, bos of (boeren)landgoederen. De natte, lagere gronden van het dekzandlandschap zijn met name de tweede helft van de 20e eeuw verbeterd via ruilverkavelingen waarmee de agrarische bedrijfsvoering en waterbeheersing efficiënter werd.




Dekzandgebieden in Overijssel
Door grootschalige ontginningen en ruilverkaveling zijn veel gebieden met dekzand verdwenen. In Overijssel vind je er gelukkig nog een aantal. Denk aan de zandverstuiving Sahara bij Ommen, het naaldbos bij Lutterzand, natuurgebied Buurzerzand bij Haaksbergen en natuurgebied Lutterzand langs de Dinkel. Ook bij het Boetelerveld vind je een oude dekzandrug. Het is belangrijk om deze gebieden te behouden.